de Natzweiler doosjes zijn 5 doosjes van 16x16x4 cm. Ze hebben 2 kanten. Een kant heeft een dood voorwerp, de andere kant een schildering en een strofe van het gedicht.
Kamp Natzweiler.
Per toeval ontdek ik, als ik met het project ’ Mijn vader en ik ‘ bijna klaar ben, in mijn eigen boekenkast, vertaalde gedichten van Rutger Kopland. Ik lees het gedicht Natzweiler. Ik zoek Natzweiler op bij de wikipeda en het blijkt een in Frankrijk gelegen concentratie kamp te zijn.
Natzweiler-Struthof was een concentratiekamp van de nazis tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het ligt ongeveer vijftig kilometer buiten Straatsburg bij de plaats Natzwiller (Duits: Natzweiler), op 800 meter hoogte. Het was het enige Duitse concentratiekamp op Frans grondgebied. De locatie was door Albert Speer gekozen wegens het ter plaatse voorkomen van graniet dat nodig was voor de bouw van de nieuwe hoofdstad Germania.
Het kamp was van 21 mei 1941 tot 23 november 1944 operationeel. In totaal werden veertigduizend mensen (afkomstig uit Frankrijk, Nederland, Polen, Noorwegen, Duitsland en de Sovjet-Unie) vastgehouden in Natzweiler-Struthof. De gevangenen moesten zware lichamelijke arbeid verrichten. Mede door voedseltekorten en de minieme sanitaire voorzieningen leidde dit tot veel slachtoffers. Ook werden mensen in de gaskamer van het kamp vermoord en vervolgens in het crematorium verbrand. Vijfentwintigduizend mensen stierven voor het einde van de oorlog. In september 1944 werd het kamp door de SS geëvacueerd vanwege de naderende Geallieerden. Op 23 november 1944 werd Natzweiler-Struthof officieel door de Amerikanen bevrijd.
Natzweiler :
(Rutger Kopland)
I
En daar, buiten het prikkeldraad, het uitzicht,
zeer lieflijk landschap, even vredig
als toen.
Het zou hen aan niets ontbreken, ze zouden
worden neergelegd in dat grazige gras,
worden gevoerd aan die rivier van rust,
daar in de verte. Het zou.
II
Ik speur de vensters af van barakken,
wachttorens, gaskamer.
Alleen de zwarte spiegeling van verte
in de ramen, van vredig landschap,
en daarachter, niemand.
III
De doden zijn zo hevig afwezig, alsof
niet alleen ik, maar ook zij
hier staan
En het landschap hun onzichtbare armen
om mijn schouders slaat.
Ons ontbreekt het aan niets zeggen zij,
wij zijn deze wereld vergeten,
Maar het zijn geen armen,
het is landschap.
IV
De vergeelde foto’s in de vitrines,
hun door hun schedels aangetaste
gezichten, hun zwarte ogen,
Wat zien ze, wat zien ze?
Ik zie hen aan, maar waarom.
Hun gezichten zijn tot de wereld
gaan horen, de wereld
die zwijgt.
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire